Wanneer in de 30-er jaren van de 20ste eeuw een stedelijke eenheid ontstaat uit het samengaan van afzonderlijke dorpse wijken rond kerken en pleinen, waarvan alle inwoners voortaan Eindhovenaren worden genoemd, dan treedt er een verandering in, die eerst het straatbeeld en vervolgens ook het denken treft. Of is het andersom? De Eindhovenaar richtte deels gedwongen, deels vrijwillig zijn blik voorzichtig op een nog onbekende toekomst en wordt deel van een nieuwe, groeiende stad. De dorpen van voetgangers, zandwegen, karren en moeras verdwijnen en een economisch bolwerk vol ambitie ontstaat, dat zich kenmerkte door het snelle tempo waarin gesloopt en gebouwd werd. De aanpassing aan dit proces van veranderingen was afhankelijk van de mate waarin de welvaart, die met het planmatig toekomstdenken de pas gevormde gemeenschap ten deel viel, door de bewoners gewaardeerd, begrepen of opgeëist werd.
De stad van de 50-er jaren werd meer en meer gedragen door haar inwoners. Het inwonersaantal groeide snel. De politiek bewuste stedeling was inmiddels iemand geworden, die via radio, televisie en natuurlijk Philips open stond voor de grote wereld, die van vernieuwingen leerde en deze vervolgens inpaste in zijn concrete, lokale werkelijkheid. Maar naarmate de veranderingen ingrijpender en zichtbaarder werden, groeide ook het gevoel van nostalgie naar wat er niet meer was. Dit is het lot van elke stedeling, die deel is van vernieuwingen en geconfronteerd wordt met projecten die de stad vooruit helpen. De stedeling balanceert voortdurend tussen een geloof in een betere maar niet altijd duidelijke toekomst en het verlies van een bekend maar gesloopt verleden en hij weet niet meer hoe zijn leven zal verlopen…
De architect Rietveld, die vanaf de jaren 20 deel was van een beweging, die een nieuw idioom voor het stedelijk wonen ontwikkeld had, schreef uit eigen ervaring over dit dilemma van vernieuwing:
“Kunst uit eigen tijd stoot af, omdat het probeert wakker te schudden én omdat geen associaties gelegd worden met bekende gevoelens.”
Rietveld kreeg in 1962 van de Gemeente Eindhoven de opdracht een reclamezuil te ontwerpen voor de Eindhovense wijken, die bewoners moest informeren over lopende culturele evenementen, muziekvoorstellingen en tentoonstellingen. Deze opdracht voor een reclamezuil refereerde naar de -voorbije- revolutionaire tijdgeest van de 20-er en 30-er jaren waar een idealisering van de toekomst,met in het hart de belofte aan welvaart en geluk voor iedereen, overheersend was. De idee om de wijkbewoners bewust te maken van cultuur ondersteunde het toenmalige politieke programma, die in deze jaren ook in de spectaculaire bouw van het Evoluon door Ir. Kalff, de Bijenkorf door arch. Gio Ponti en de Watertoren door arch. Wim Quist, weerklonk: de stad werkte aan háár visie op de toekomst. Rietveld ontwierp een betonnen reclamezuil met afdak, wand en vloer. Op de zuil konden posters van tentoonstellingen, muziek- en theatervoorstellingen geplakt worden. Op een horizontale witte balk konden data en locaties aangekondigd worden. Op de achterwand zou de plattegrond van de wijk en de stad te zien zijn. Eén reclamezuil is er gekomen met een aangepast ontwerp: de zuil werd een lichtende, glazen kolom en op de achterwand is in blauw glasmozaïek de stadsplattegrond uitgevoerd. Lange tijd wist men niet waar het te plaatsen en hoe het te gebruiken.
Het was Rietvelds overtuiging dat een bestaan gekenmerkt door vernieuwing en welvaart, als gevolg van het toepassen van technische vindingen, eenvoudig moest blijven. Hij sprak in dit verband van versobering en ³weldadige eenvoud². De reclamezuil is een toonbeeld van constructieve eenvoud. Hij wist als geen ander, dat de waardering voor kunst en architectuur in de tijd verschuift en dat ook zijn geavanceerde pleidooi voor een heldere en strenge vormgeving van functies, in een tijd van groeiende rijkdom wellicht niet meer begrepen zou worden en dat de reële kans bestond, dat kunst ondanks haar oprechte vooruitstrevendheid- door de tijd zelf zal worden ingehaald. En dit is precies wat er gebeurde.
In de late 80-er jaren stond de eens lichtende reclamezuil van Rietveld als een somber, verdwaald object aan het Judas Taddeusplein. Het had nooit gefunctioneerd als reclamezuil en het kon de toekomst die het beoogde uit te stralen, niet meer waarmaken. Het raakte vervallen en stond er zonder referenties als een functieloos, historieloos en dus onherkenbaar bouwsel. De herontdekking van het Rietveld-bouwwerk ging gepaard met een nieuwe benoeming: het werd gezien en geïnterpreteerd als een bushalte, als een schakel in een levendig netwerk van verkeer en vervoer…de fantasie won het van de werkelijkheid. Hier voor U staat een monument voor de stedeling, die nieuwsgierig rondreizend in zijn eigen stad, zich hecht aan wat verloren dreigt te gaan.