Henk Visch over Henk Visch

1987
Henk Visch over Henk Visch

Geboren in september 1950 te Eindhoven, Nederland.

Op 9 jarige leeftijd wil hij dirigent worden. Op 15 jarige leeftijd toneelspeler. Hij speelt, op de middelbare school, met grote overgave de rol van Polonius, de vader van de vriendin van de ongelukkige Hamlet in het gelijknamige toneelstuk. Delen van de tekst van Hamlet kent hij nog steeds van buiten. Op een stralende zomerdag in 1968, schrijft hij een aanmeldingsbrief om toegelaten te worden op de Academie voor Kunst en Vormgeving te `s-Hertogenbosch, de stad waar de Middeleeuwse schilder Hiëronymus Bosch gewoond en gewerkt heeft. Henk Visch volgt hier lessen van de afdeling Grafiek en bezoekt kort de afdeling Beeldhouwkunst. Kort houdt hij zich bezig met glas in lood en glasschilderen. Tijdens zijn akademietijd ontwikkelt hij een levenswijze van relativering en beschouwelijkheid, die hem ook na het examen in 1972 niet verlaat. Hij schrijft gedichten, sluit zich aan bij een gezelschap dat straattheater maakt en droomt over het regisseren van een misdaadfilm.
In 1979, hij is dan bijna dertig jaar, brengt een steeds sterker wordend verlangen om intens deel te zijn van de werkelijkheid hem naar New York, “het oog van de wereld”. Daar, tijdens vele nachtelijke wandelingen, groeit zijn overtuiging om kunstenaar te zijn (zie tekst: toen ik nog ….1996) en hij besluit, bij terugkomst, sculpturen te maken die, zoals hij schrijft, “over mijn aanwezigheid in de wereld berichten”.
Februari 1981 opent zijn eerste tentoonstelling (zie tekst: over het aangaan …1981) met sculpturen en grote wandvullende tekeningen. Tijdens de tentoonstelling wordt er een bandopname ten gehore gebracht met door hem gespeelde pianomuziek. Er bestaat een filmopname uit die tijd van een optreden met een danseres. Anderhalf jaar later is hij weer in New York, nu niet om ingewijd te worden maar om 8 maanden in een atelier in P.S. I te werken.
De voorliefde om dingen te maken; het verlangen om in de wereld aanwezig te zijn; het belang dat hij hecht aan de taal als medium om het creatieve proces te begeleiden en te prikkelen, wat in titels en teksten tot uitdrukking komt, samen met een gevoeligheid voor “het verborgene in de openbaarheid” en de “metaforische kwaliteiten van het voor de hand liggende”, maken hem, in de tijd van de opkomst van De Nieuwe Wilden, waar zijn werk wat betreft het belang van de voorstelling op aansluit, tot een kunstenaar, wiens werk niet verward kan worden met dat van anderen.
In 1984 is hij de jongste docent aan de Rijksacademie te Amsterdam. Later volgen nog de Jan van Eykakademie te Maastricht en de Staatliche Academie der Bildenden Kunste in Stuttgart. Hoewel het lesgeven en de omgang met jonge kunstenaars passen op zijn kritische houding en het belang dat hij hecht aan zelfonderzoek onderstreept, dat als zodanig een wezenlijk onderdeel van zijn kunstenaarschap is, is Henk Visch nooit langer dan 5 jaar verbonden aan een Kunstinstituut. In 1988 vertegenwoordigt hij Nederland op de Biennale van Venetie. Hij toont hier, in het Rietveld-Paviljoen een tiental nieuwe werken die licht en open van karakter zijn. Een jaar later in het van Abbe Museum te Eindhoven, biedt een wandeling door het Brabantse platteland het grondplan voor de inrichting van een tentoonstelling. Deelname aan de Dokumenta IX, in 1992, brengt zijn werk onder de aandacht van een groot publiek. In 1996 vindt een tentoonstelling van zijn werk plaats in het Openlucht park voor Beeldhouwkunst Middelheim te Antwerpen (B) met sculpturen in het park en in het Paviljoen. Sindsdien worden meerdere buitensculpturen gerealiseerd. Werk van Henk Visch bevindt zich in museale en particuliere collecties in binnen- en buitenland. Het tekenen en het schrijven zijn door de jaren heen een onderdeel geworden van de praktijk van zijn kunstenaarschap.

Als hem in 1981 gevraagd wordt wat hij met zijn werk wil bereiken, is het antwoord daarop, dat hij hoopt dat het nieuwe voorstellingen doet ontstaan die ons begrip van de wereld verbeteren. Op dezelfde vraag, gesteld in 1988, antwoordt hij dat het hem veel plezier zou doen als zijn werk romantische gevoelens bij de kijkers teweegbrengt. In 1989 stelt hij dat kunstwerken er voor zijn om ons aan onszelf te openbaren. Toen hem in 1992 gevraagd werd naar de wijze van functioneren van zijn werk antwoordde hij dat hij niet wist hoe zijn werk anderen beinvloedt. Hij is er van overtuigd dat zijn werk het gevolg is van een gebeurtenis die elders plaats vindt en waarover hij geen controle heeft. In 1998 was hij niet geinteresseerd in dit soort vragen maar weet hij zeker dat een kunstwerk de afstand verbeeldt tussen dat wat mogelijk is en dat wat werkelijk is. In 2000 is hij er van overtuigd dat een kunstwerk het leven van de kijker verlengt. En wel volgens de volgende formule: de tijd die men maandelijks een kunstwerk schenkt (uitgedrukt in minuten) gedeeld door wat de uitkomst is van 100 min de jaren dat men bestaat. Dit levert een aantal minuten per maand levensverlenging op.

Het verrast hem dat sinds twee jaren niemand hem meer vraagt wat hij met zijn kunst bedoelt. Niet dat de vraag nu meer relevantie heeft dan vroeger maar hij heeft wel een inzicht ontwikkelt dat hem van het hart moet: de macht van het beeld is levensgevaarlijk en het verbaast mij telkens weer, dat mijn werk niet in een politiek kader wordt geplaatst. Zeker nu ik kan terug kijken op een uitgebreid oeuvre van ruim 25 jaren, zie ik steeds duidelijker dat de aandacht voor het conflict en de afkeer van ideologische, stereotype, culturele identiteiten, niet zozeer in een psychologisch kader passen, maar in een breed sociaal, politiek verband. Anders gesteld, de scheiding tussen het private, individuele bestaan en het openbare leven is in mijn werk niet relevant. Ik ben een kunstenaar, een beeldhouwer en op het niveau van het beeld en de voorstelling zie ik een directe verbinding met de werkelijkheid; elke sculptuur getuigt van deelname aan de wereld, deel-zijn van een gemeenschap en het delen van een taal, zonder tussenkomst van theorieën. Ik vermoed dat de analyse van engagement in de kunst via de theorie verloopt. Ik heb een afschuw van elke vorm van didactiek of beter-weten. Wole Soyinka formuleerde het engagement van de kunstenaar als volgt: ’the most obscure result of private reflection is a homage to life’.

Top